Een ethiek van de eerste mens?
Moeten we niet, nu we waarschijnlijk nog in deze generatie gaan meemaken dat we de plannen in gang zetten om de eerste mens te zijn op een andere planeet, een perspectief, of zelfs een ethiek ontwikkelen die ook daadwerkelijk de verantwoordelijkheid reflecteert die de eerste mensen op onze planeet intuïtief voorvoelden? Kijk bijvoorbeeld maar naar de inwoners van om het even welk woud, jungle, ongerepte vlakte of bergtop, hebben zij niet nu nòg zo’n intuïtief ethisch perspectief? Een perspectief dat ervan uitgaat dat we allemaal één organisme zijn en dus, dat wie neemt meer moet toevoegen aan de cirkel, zodat alle levensacties in zo’n scenario worden bekleed met rite, dankbaarheid en eerbied? Dienen wij nu als mensen van de 21e eeuw, mogelijke planeetverlaters, die door hun eigen handelen op een planeet leven die hen misschien gaat verlaten, niet zo’n startperspectief te nemen als handelend kader?

Het lijkt mij in de ethiek van die eerste mens wel zo dat hoop niet noodzakelijk een motiverende factor is. Neem bijvoorbeeld onze tijd. De tijd waarin Musk naar een andere planeet plant te trekken, waar weer opnieuw iemand de eerste mens zal zijn. Dit mede omdat hier op onze planeet de verschillende problemen zijn uitgegroeid tot een niet langer behapbaar formaat.
Het gaat over zo’n groot formaat dat het ons eigenlijk al verlamt wanneer we er denkend voelend naar kijken. Het is een verlammen in de zin van overmand worden door een gevoel van wanhoop en een kleiner zijn dan. Een soort crisisontzag dat we enkel kenden in tijden van grote historische natuurrampen of goddelijke tussenkomsten. Alleen bekijken we dat tegenwoordig zogezegd allemaal logisch: “Er zijn waarschijnlijk veel slimmere mensen mee bezig dan ikzelf, dus dat komt wel goed.” Óf we denken: “Dat komt niet goed, dat komt niet goed.” Dan raken we in paniek en moeten we snel snel naar onze therapeut, doen we de weken erna aan hyperagressieve zelfzorg en proberen we er zo doorheen te komen.
Wàt het precies is waar we proberen doorheen te komen, daar staan we niet graag bij stil. Daarover denken we liefst zo weinig mogelijk na. Want het is niet: het klimaat, de te snelle economische groei, de digitalisering, de ongelijkheid, de vluchtelingencrisissen, de oorlogen, de natuursterfte, corona, de algehele ongelukkigheid en stress, de surveillance en leugens, het egoïsme en nihilisme of het instorten van de grote verhalen en de oneindigheid van ons universum. Het is niet dàt of één van die dingen, het is dat alles tezamen, opgeteld, vermenigvuldigd, veringewikkeld en interwikkeld en alles bovenop elkaar in een tijd sneller dan ooit en geïnformeerder dan ooit, maar daar te lang bij stilstaan dat doen we niet graag.
Dus we focussen op wat we wél kunnen controleren. Wat uiteindelijk ook even hard een afleiding is als mensen die zich overgeven aan porno, entertainment, toerisme, gamen en het bourgondische leven, of de hypno-spiegel die social media heet.
Een spontaan ontzag Waarom ik dit eigenlijk schrijf is: als we de eerste mens nemen, de mens die dus tot het bewustzijn komt, zij het in de jungle, de savanne of andere vlaktes in Afrika, wél, dié mens staat blootgesteld aan een wereld, die geen wereld is, maar die een aarde is bevrucht met leven dat ouder is dan het ‘zelf’. Hij koestert daardoor ook een spontaan ontzag, een ritualistische niet-rationele verwondering, die uitmondt in een inzichtelijkheid of binnen-vallen-van. Want het is als vanzelf duidelijk dat alles leeft, alles beweegt, dat alles een bepaald ritme heeft, dat eigenlijk alles beweegt naar een bepaalde tendens toe en dat het zich vormt zoals het gegroeid is. Dat stelt zich tegenover die bewustwordende mens. Die eerste mens die in een hele ecosfeer, in een hele biosfeer terechtkomt, omdat hij wakker wordt, bewust wordt van de omgeving. Althans dat lijkt zo te zijn, maar de omgeving was er wel degelijk eerder, het bewustzijn volgde daaruit.
Het is dus daar, op dat punt, vanuit die situatie van de eerste mens, dat we een ethiek moeten bedenken, een way of life moeten hercreëren, een benadering van het leven moeten uitbouwen net zoals die eerste mens het zou doorvoelen.
Want opgeklommen van het beginpunt van de prehistorie tot aan de historie en nog steeds doorlevend bij verschillende volkeren kunnen we zien dat men nog in sync kan leven met de natuur, in de wouden, op bergtoppen en in woestijnen, nomadisch of sedentair: er zijn nog steeds zoveel verschillende levensvormen op deze planeet die vanuit deze ingesteldheid leven.
Als we die levenshouding zouden aannemen, opnieuw proberen te vatten, en we stellen ons terug in vanuit die natuurtoestand en die ritmische levenshouding, naar dat deel van de wereld van vandaag waar het ritme zoek is, zouden we zien dat hoop niet het dominante gevoel dat we dan doorvoelen. Niet de hoop op technologie, niet de hoop op andere slimmere intellecten die de grotere problemen zouden oplossen, niet de hoop op een deus ex machina en ook niet de hoop op een apocalyps waar jij zelf buitenvalt omdat jij bij de goeie hoort. En zelfs geen hoop op een soort collectief totaalbewustzijn dat evolutionair over de filter springt, misschien doorvoel je zelfs geen hoop op iets magisch. Want die eerste mens zou ook niet proberen, althans niet direct, om het te laten regenen door rond het vuur te dansen. Nee, want vuur en dans, is ook weer een uitgevondenheid, een ontdekking, een manier om controle te verwerven op de ons omliggende natuur. Dus ik heb het echt over de mens die puur alleen het lichaam heeft. Het lichaam met de afgestelde ritmes van al de organische samengesteldheden van in en op het lichaam. Waarvan die eerste mens moet weten hoe dat dat werkt en wat dat nodig heeft, hoe dat excelleert, hoe dat tot hogere kennis komt, hoe men daarmee tot grotere intuïtiviteit komt en hoe dat gemakkelijker te bewegen is. En dus daarmee,moet die eerste mens, met dat lijf en toebehoren, zich afstellen op alle wezens. Op roofdieren, grazers, giftige planten, vruchtdragende planten, geneeskrachtige planten, paddenstoelen waarvan je sterft of truffels die een nieuw register opentrekken. Maar ook: op welke zijde van de bomen valt de zon? Waar gaat de wind het hardst overheen? Hoe oriënteer ik me? Die schimmels, bacteriën en virussen die ik niet kan waarnemen, hoe stel ik mij daarop af? En vooral: wat is dat ritme hier buiten mij eigenlijk? En ligt het wel echt buiten mij?
Een nieuw perspectief Zo valt men dus aan het begin ín de gehele biosfeer, op en in de aarde, als nog onontdekte plek. We hebben op die wijze een eerste mens die op een soort ritualistische manier van-buiten-naar-binnen met het-buiten-zijnde probeert te leven. Het is van dat ritme zoekend proces dat ik denk dat de hoop buiten beschouwing moet worden gelaten. Want hoop is uiteindelijk iets externs dat als een grote warme, gloeiende bol komt vertellen dat alles in de toekomst goed zal komen. Dit terwijl het in het nu is dat de aandacht zich vormt waardoor je weet wat een lichaam, een organisme dus, kan.
Wat ik dus durf te stellen is dat we nood hebben aan een nieuw perspectief, een nieuwe ethiek, een ethiek van de eerste mens, een ethiek die nieuw is maar teruggrijpt naar hoe we als mensen zouden zijn geweest vóór al deze technologie, cataclysmen, oorlogen, klimaatinstortingen en andere problemen. Een perspectief dat teruggrijpt, maar dat wél ingebed is in de wereld van vandaag. Zodat we vanuit dat perspectief al wat we construeerden even aan de kant kunnen schuiven en de vraag stellen: wat is nu het juiste om te doen, wat is de manier om meer leven binnen te laten?
Niet zomaar meer leven binnenlaten omdat dat ethischer of juister is om te doen, maar om te kijken óf en hoe we ons kunnen richten in het leven afgesteld op het ritme van de aarde. Afgesteld op het ritme van de natuur die er al was voor wij er waren. En het is dat ritme dat we zijn kwijtgeraakt. Volgens mij dienen we rond dat ritme een ethiek te bouwen om niet alleen onze politiek, onze economie of het sociale daarop af te richten, maar ook de techniek, de datasfeer, onze medische aanpak, onze manier van hoe we naar populatie kijken en dergelijke. Wat ik daarmee probeer te stellen is het volgende: nu we in een tijd leven waarin we de planeet verlaten of de aarde ons stilletjes begint achter te laten. Nu we bij wijze van spreken zijn ‘vooruitgegaan’ op een manier waarbij sommigen onder ons het niveau hebben bereikt dat ze als griekse goden met al hun kracht en macht en magische technologieën, het vuur en de bliksemschichten, hun volle goesting kunnen doen. Nu we de planeet aan het verlaten zijn om op een andere planeet voet aan wal te zetten, een planeet die we trouwens niet écht kennen en waar we nog nooit zijn geweest. Nu alles sneller loopt en alles meer een oorzaak en gevolg geworden is van elkaar. Wel, nu valt, op de planeet waar we wél zijn alles uit elkaar.
Dit gebeurt omdat we eigenlijk al sinds het vuur en dan de stoommachine en de medische toepassingen, de meststoffen in de landbouw, de opstapelende wiskundige vondsten en de plannen die we altijd maar uitschrijven en de systeempjes de we bouwen, we maar bezig zijn gebleven. En we hebben dit alleen maar gedaan om meer ongelijkheden in te schatten of zwaktes te ontdekken om zo weer meer controle te hebben.
Maar controle waarover? Over onze eigen driften, over de ander, over andere rassen (die er niet zijn), over de geesteswereld van de ander, over seks, over het lichaam, over de vrouw, over emoties, over hormonen, over de baarmoeder, over kinderen? Controle over de dood?… Ongelijkheid? Oorlog… wapenkunde… raketkunde… Én dan komen we dus weer bij die planeetverlating.
Ethiek van de eerste mens Daarnaast hebben we ook die hele andere ‘aardeverlating’ in de digitale en economische zin, die voortkomt uit pure logicadrift en wiskundebouwsels. De hele opsomming, samen opgeteld en allemaal apart op elkaar inspelend, het zijn allemaal bewegingen die er zijn en die nog aan het gebeuren zijn. En ze staan mede op instorten. Het is allemaal zo ver en hoog bedacht en berekend en gebouwd of per ongeluk gewoonweg te groot gegroeid.
Dit op basis van een soort voortrollende wiskundige berekening van hoe we het één afzetten tegenover het andere, dat ons bewustzijn volledig voorbij is gesprongen. En hoe we eerst intuïtief en later boekhoudkundig die tegenstelling vermeerderen om dan weer die tegenstellingen steeds ingewikkelder tegen elkaar uit te spelen om zo uiteindelijk nét genoeg te kunnen nemen van onze omgeving om ons innerlijke mens-zijn te stillen. Ook wakkeren we die voortrollende bewegende drift aan om het andere als een soort manipuleerbare programmeerbare machine te kunnen laten verder functioneren vóór ons en zo ons bestaan te efficiënteren. Het àndere, is in deze natuurlijk de wereld, niet als wereld maar als aarde en de planeet waaruit wij toevallig en tegelijkertijd noodzakelijk ontstonden. Ik denk dat we terug moeten gaan en dit moeten omdraaien naar een ethiek van de eerste mens. Dat we moeten toegeven dat de enige uitweg uit de crisis van vandaag is om ons allemaal samen te oriënteren ten opzichte van dat oorspronkelijke ritme. Dat we ons dus de vraag moeten durven te stellen hoe we terugkeren naar een soort harmonieuze natuurstaat waar wij nooit zijn in geweest en dit mét de technologie die we hebben van vandaag. Niet alle technologie én zeker niet elke vorm, enkel datgene dat onze synchronisatie met dat ritme doet toenemen. Als dat niet is wat we kunnen doen, als dat niet is waar we proberen te arriveren, dan denk ik dat we moeten durven uitgaan van een hopeloze ethiek. Eentje waarbij we toegeven dat het probleem, zijnde wijzelf die ons eigen ritme en het ritme van onze planeet zijn kwijtgeraakt, groter geworden is dan we blijken te kunnen dragen als soort, dàn zijn wij dus de laatste.
Dat dwingt ons ertoe al denkende te doen en nooit meer te doen zonder te denken, maar dan intuïtief aanvoelend denken eerder dan 'logisch' bemeesteren. Het vraagt niet dat we ons overgeven aan een soort zintuiglijke bedachte ‘virtualiteit’ waarbij ideale en perfectionistische elementen worden nagestreefd die niet voortkomen uit de wereld die al was. Je hele zijn laten weglopen in het digitale houdt het instorten van de echte wereld niet tegen. Dit is dus een pleidooi voor de ethiek van de eerste mens, die we minstens nodig hebben wanneer we deze planeet verlaten, want dat zal uiteindelijk wel gebeuren. Enkel mogen we vanuit mijn voorgestelde perspectief die planeet niet verlaten omdat we bang zijn dat we ze kwijt zijn, dat zouden we enkel écht kunnen en mogen doen wanneer we erin geslaagd zijn de planeet waarop wij leven te bevatten. Ik denk dat de ethiek van die eerste mens een bouwsteentje is voor de nieuwe wereld die we zullen dienen te bouwen nadat de huidige uiteindelijk instort. Want onze planeet zal hier nog blijven, ze zal echter, wanneer we uit ritme blijven, onze zelfgebouwde wereld gewoonweg niet langer gunstig gezind zijn. De eerste mens had ook geen hoop op de dag van morgen, de week erop of het jaar erna. De eerste mens volgde gewoon intuïtief het ritme der natuur tot de hoop op iets externs ervoor zorgde dat men zichzelf heeft buitengeduwd. Dus laat varen die hoop en laat uzelf toe in elk crisismoment naar die intuïtieve instincten terug te keren, want daar kan het natuurlijke ritme weerkeren.